De Achelse Tomp is één van de bekendste monumenten van Limburg.
Historici en heemkundigen uit de eerste helft van de 20ste eeuw brachten hem in verband met een mottoren of woontoren uit de late 13de of vroege 14de eeuw.
Het bestaan van een dergelijke woontoren werd gerechtvaardigd door de interpretatie van een aantal elementen uit de geschiedenis van het oude Achel, deel uitmakend van de middeleeuwse heerlijkheid Grevenbroek. In 1308 kreeg de voogd van het Sint-Servaaskapittel uit Maastricht, de heer van Boxtel een aantal rechten in Achel en de rest van de heerlijkheid Grevenbroek. Hoewel hij in Boxtel resideerde liet hij ook in Achel een woongelegenheid optrekken: de Tomp, zo waren deze onderzoekers ervan overtuigd.
A. Claassen, de gedreven heemkundige uit Achel ging op deze weg in en realiseerde in 1967-1968 een grote restauratie van de Tomp, naar het ontwerp van architect Boonen uit Hasselt.
Het werd veeleer een reconstructie. De ruïne die over twee bouwlagen bewaard was en ten dele ook nog een fragment van een derde verdieping bevatte,
werd volgens een theoretisch model van de Franse bouwkundige Viollet-le-Duc, opgetrokken tot vijf niveaus. Op het laatste moment van de heropbouw besliste A. Claassen om geheel in romantische stijl bovenaan kantelen aan te brengen. De mythe van de Achelse Tomp als verdedigbare woontoren was een feit.
Recent onderzoek in de jaren 1990’ maakte deze oude visie snel voorbijgestreefd.
De Tomp, die volgens de woontorenspecialist Doperé niet ouder kon zijn dan ca 1420, heeft alle kenmerken van een cilindrische molen of een torenmolen. De Tomp is dus niet die gedroomde woontoren.
De geschiedenis van deze stenen molen kan ook archivalisch gevolgd worden.
De heren van Boxtel, de reeds vernoemde voogden van het kapittel van Sint-Servaas, verbleven op het gebied van het kasteel Grevenbroek zo’n 500 m van de Tomp gelegen. Waarschijnlijk werd hier reeds in de vroege 14de eeuw een bescheiden stenen woning opgetrokken midden in een moerassig gebied. In de eerste decennia van de 15de eeuw werd een moderne kasteelsite opgetrokken bestaande uit een voorhof met kasteel en neerhof met boerderijgebouwen. Deze kasteelsite werd in 1702 door de troepen van Marlborough vernietigd.
De Tomp zelf werd in de 15de eeuw als banmolen in één stuk gebouwd door diezelfde heer. Hij stond op een versterkte plaats, omringd door grachten en een pallissade. De inkomsten die de heer uit zo’n banmolen regenereerde waren immers aanzienlijk. Daarom is het niet verwonderlijk dat de heer een dergelijke zeer grote investering op zich nam en zijn eigendom beveiligde.
De torenmolens die her en der verspreid zijn in het Rijnland maar ook in Nederland (bijv. Zeddam) en Noord-Frankrijk (bijv. Templeuve) hadden echter door hun zware constructie veel nadelen. Er waren veelvuldige herstellingen noodzakelijk en de druk van het malen en de weerstand van de wind lieten het gebouw ondanks de dikte van de muren in ‘zijn voegen barstten’.
De Tomp werd zeker in de vroege 17de eeuw als molen opgegeven. De heer van de heerlijkheid bouwde een houten standaardmolen in de open vlakte ten oosten van de Tomp. Inmiddels waren ook al verschillende watermolens op de Warmbeek gebouwd of verplaatst, maar ook deze molens functioneerden slecht.
Nadat de Tomp als molen verlaten werd, bleven de molenaars van de heer nog altijd in het molenhuis, vlakbij de Tomp gelegen, wonen. In dit huis werd trouwens in 1705 Pieter Nagelmackers geboren die ca 1750 de bank Nagelmackers in de stad Luik zou oprichten.
De Tomp verviel langzaam maar zeker tot een ruïne.
In het midden van de 19de eeuw kocht minister Barthélemy de Theux met het oog op het aanleggen van vloeiweiden honderden hectaren gemeentegrond en ook het complex rond het oude kasteel Grevenbroek en de Tomp. De toren kreeg er een plaats in het jachtdomein van de staatsman.
Het is dan ook niet verwonderlijk dat de Tomp een nieuwe naam kreeg als overblijfsel van het kasteel van de heren van Grevenbroek. Het enig zichtbare gedeelte van hun eigendom, de Tomp, kon niets anders zijn dan het kasteel zelf, opgetrokken in de tijd van de Noormannen, zoals romantici in die tijd nogal eens beweerden. Uit deze tijd dateert ook de eerste afbeelding van de Tomp, een schilderij door de lokale kunstenaar Jacques Rijcken in 1852 gemaakt.
De Tomp is gelegen in een moerasvlakte op een licht opgeworpen heuvel, opgetrokken in baksteen. De binnendiameter meet ongeveer 4,60 meter; de muurdikte bedraagt ca 1,75.De totale hoogte van de Tomp bedraagt na restauratie ca 20 m (de hoogte van de ruïne bedroeg nauwelijks 9 m). De Tomp is vandaag privé-bezit, maar kan via de lokale VVV bezocht worden.
Bronnen
Kadastrale reductieplannen, Achel ca 1840 (de Tomp wordt er genoemd als molen)
Kadastrale opmeting 1846 en militaire stafkaarten uit het midden van de 19de eeuw (den toren/ Tomp)
Atlas van de buurtwegen 1845 (de Tomp genoemd als ’t Fort – van ’t oud leen-kasteel)
RA Hasselt, Gichtregisters (passim)
(fotografische documentatie)
Van de Sijpe L. en Peeters A., Millenniumboek Hamont-Achel, Hamont-Achel 1999
Literatuur:
Bussels M., De molens van Grevenbroek, in Limburg 23 (1941), pp. 128-135
Claassen A., De Achelse Tomp, in Het Oude Land van Loon 23 (1969), pp. 203-233
Van Lent R., De molens van Grevenbroek in het graafschap Loon, in Verzamelde Opstellen 5 (1929), pp. 89-99
Pauwels D., Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen, 19n² Provincie Limburg Kanton Neerpelt, Turnhout 2005, pp. 98-100
Doperé F., De donjon in Vlaanderen, Brussel-Leuven 1991
Tijskens G., Grevenbroeker Molentocht, Hamont-Achel 2002, 24 pp.
Van de Sijpe L., 200 jaar Napoleonsmolen te Hamont 1804-2004, Hamont-Achel 2004, 68 pp.