Boeiend is de inkijk in het dagelijks leven van de Teuten Jef Spaas en Paulus Lenders in het Nederlandse Schalwijk rond 1880. Iedere dag tussen 8 en 8.30 uur vertrokken ze met uit Gouda betrokken stalen en lappen én met hun boterhammen op zak. ’s Avonds keerden zij telkens terug naar de winkel. ’s Zondags kreeg de winkel bezoek van de boeren uit de streek en werd koffie geserveerd. In Gouda kreeg Jef Spaas tot honderd koffiedrinkers over de vloer.
De Teuten trokken met de ‘ellestok’ waaraan een pak bevestigd was de boer op. Jef Spaas hield er een scheve rug aan over. De lokale bevolking noemden hen daarom ook pakmannen (Paulus Lenders heette bij de Hollandse boeren gewoonweg ‘Paulus de Pak’). Veel werk werd overgelaten aan de teutenknechten die met de kruiwagen, met paard en wagen en ook wel eens met de fiets de bestellingen bij de klanten afleverden. Ook de teuten zelf trokken op die wijze naar hun klanten.
De Teut ging om de twee à drie weken bij dezelfde klanten langs met goede koopwaar en genoot groot vertrouwen. Hij verkocht er spullen die hij bij zich had en noteerde bestellingen voor later. De klanten waren bijna uitsluitend boeren. Dagloners vormden een te groot risico binnen hun kredietsysteem. In een ‘carnetje’ hield de teut de rekeningen van de klanten bij. Er werd lang krediet toegestaan: drie à zes maanden, tot zelfs één jaar. Contantbetalers waren uitzonderlijk.
De Teuten verspreidden in deze nog krantenloze tijden ook allerlei nieuws uit de streek. De Teuten lieten zich ook goed informeren over de familiale toestand van hun klanten. Wanneer bijvoorbeeld een dochter op trouwen stond, was het evident dat de Teut met een extra voorraad’ even’ langs kwam.